T +31 53 303 30 00

Hippisch recht: bewijsvermoeden bij non-conformiteit

Hippisch recht: bewijsvermoeden bij non-conformiteit

Auteur: Pierrette Kuipers

 

Inleiding

Het gerechtshof in Den Haag heeft op 3 december 2013 nog eens bevestigd hoe lastig het kan zijn voor een professionele verkoper om het bewijsvermoeden dat geldt bij consumentenkoop, te weerleggen.

Casus

Partijen voerden een geschil over een aangekocht paard. De kopers stelden dat het paard leed aan artrose of ‘kissing spines’, hetgeen ernstige stijfheidsklachten teweeg brengt. De rechtbank in Rotterdam heeft de vorderingen van de kopers in eerste aanleg afgewezen, nu de aandoeningen van het paard niet in voldoende mate waren vast komen te staan. In hoger beroep is het gerechtshof in Den Haag echter een andere mening toegedaan en stelt vast dat er sprake was van een overeenkomst die is aan te merken als een consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 BW. Gevolg van het zijn van een consumentenovereenkomst, is de weerlegging van het bewijsvermoeden zoals opgenomen in artikel 7:18 lid 2 BW. Vermoed wordt dat het gebrek al bestond ten tijde van de levering, indien het gebrek zich openbaart binnen 6 maanden na de verkoop en levering. Het is vervolgens aan de (professionele) verkoper om dit bewijsvermoeden te weerleggen.

De professionele verkoper heeft geprobeerd zes getuigen te laten horen, die verklaarden dat het paard in goede conditie was en in ieder geval niet zou lijden aan artrose of ‘kissing spines’. De koper daarentegen had een DVD in zijn bezit waaruit blijkt dat het paard bij de bezichtiging al niet soepel liep. Tevens zou op deze DVD te horen zijn dat één van de getuigen (die op dat moment het betreffende paard rijdt) zegt dat het paard niet soepel loopt vanwege het overmatig trainen ter voorbereiding op de bezichtiging. Het gerechtshof concludeert derhalve dat er wel dergelijk een gebrek aanwezig was bij het paard ten tijde van de aankoop: een paard zal moeten wennen aan een nieuwe ruiter, maar zowel de koper als de getuige die op dat moment het paard reed, waren niet dusdanig slechte ruiters dat dit de zichtbare pijn van het paard kan verklaren.

Conclusie

Het gerechtshof verklaarde dat de verkoper er niet in was geslaagd het zware bewijsvermoeden te weerleggen. Artikel 6:265 lid 1 BW verbindt aan deze conclusie een ontbindingsbevoegdheid. Dit betekent dat de koper het paard moet terug leveren aan de verkoper en dat de verkoper gehouden is de koopprijs terug te betalen. Partijen verschilden echter ook over mening over de waarde van het paard. De verkoper was de mening toegedaan dat het paard nog maar een waarde had van € 7.000,00 in plaats van de betaalde € 26.536,00. Het gerechtshof achtte de verminderde waarde echter niet bewezen.

Daarnaast is de verkoper gehouden tot vergoeding van de door de koper geleden schade. De koper had een zorgplicht ten aanzien van het paard en diende het paard goed te verzorgen, bijvoorbeeld door stalling, voer, water en dierenartskosten. De koper stelde dat dit maandelijks € 200,00 koste, hetgeen het gerechtshof niet onredelijk achtte.

Vragen?

Heeft u vragen over deze blog of over het hippisch recht? Neem dan contact op met onze hippisch recht advocaat! Mr. Willeke Krieger is te bereiken via krieger@tlcadvocaten.nl