Shockschade
Shockschade
Het Gerechtshof Den Haag oordeelde in de uitspraak d.d. 22 januari 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:43) dat een 50-jarige vrouw, door het waarnemen van het doodsteken van haar partner door haar ex-echtgenoot, aantoonbare shockschade (€20.000,-) had opgelopen.
Wettelijke grondslagen
Degene die een ander doodt, handelt daarmee in beginsel slechts onrechtmatig jegens die ander en niet jegens diens naasten c.q. nabestaanden. Dit betekent dat naasten in beginsel aan het handelen van de dader geen vorderingsrechten kunnen ontlenen. Hierop bestonden, in de onderhavige kwestie, echter een tweetal uitzonderingen:
1. Artikel 6:108 BW somt limitatief een aantal personen op, aan wie in geval van aansprakelijkheid ter zake van overlijden (toch) een actie tot schadevergoeding toekomt. De in dit artikel genoemde gerechtigden kunnen bij overlijden van een naaste of dierbare aanspraak maken op (slechts) de in dat artikel genoemde vermogensschade (gederfd levensonderhoud en kosten uitvaart). Andere (materiële of immateriële) schade kan op basis van dit artikel niet worden vergoed.
2. Verder is het mogelijk dat degene die aansprakelijk is voor de dood van een ander, daarmee niet alleen onrechtmatig handelt jegens degene die daardoor is gedood, maar ook jegens een derde, als deze derde door het waarnemen van het ongeval of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een zodanige hevige emotionele schok heeft ervaren dat hieruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Dit geestelijk letsel dient om uit hoofde van artikel 6:106 lid 1 onder b BW voor vergoeding in aanmerking te kunnen komen in rechte te kunnen worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (shockschade). Voornoemde houdt in dat shockschade niet eenvoudig wordt toegekend maar dat de gestelde immateriële schade moet worden onderbouwd door een psychiatrisch rapport.
De vrouw in deze procedure vorderde shockschade op basis van artikel 6:106 BW. Hiervoor is, anders dan bij schade op grond van artikel 6:108 BW, niet vereist dat zij in een bepaalde (familierechtelijke) relatie staat tot de overledene, al dient de kring van gerechtigden niet al te ruim te worden getrokken (ECLI:NLHR:2002:AD5356). Dit betekent dat de vraag of zij is aan te merken als een nabestaande, althans in een familierechtelijke relatie stond tot de overledene niet beslissend is. Het gaat erom of tussen de vrouw en de overledene sprake was van een affectieve relatie als gevolg waarvan het handelen van de dader ook jegens de vrouw als onrechtmatig heeft te gelden en of de geschonden norm strekt tot bescherming tegen de schade zoals de vrouw die heeft geleden.
In deze procedure stond vast dat ten tijde van het overlijden sprake was van een affectieve relatie tussen de overledene en de vrouw. Vaststaat ook dat de vrouw de steekpartij heeft waargenomen, althans direct met de ernstige gevolgen ervan is geconfronteerd. De door de dader geschonden norm strekte voorts mede ter bescherming van de vrouw. Dit betekent dat de vrouw behoort tot de kring van personen die in aanmerking kan komen voor immateriële schadevergoeding op grond van artikel 6:106 BW. Eveneens waren er voldoende verklaringen overgelegd waaruit volgde dat sprake was van geestelijk letsel bestaande uit een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en werd aannemelijk geacht dat het geleden geestelijke letsel in causaal verband met de gebeurtenis stond.
Hoogte van de vergoeding
Het hof stelt voorop dat bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade voor lichamelijk letsel in een geval als deze rekening dient te worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder de aard van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene, alsmede de grond waarop de aansprakelijkheid berust en de vraag of de schade opzettelijk of door schuld is teweeggebracht. Verder dient bij de begroting van de schade gelet te worden op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, één en ander met in aanmerking neming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding. Bij de begroting van deze schade is de rechter niet gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast.
Met inachtneming van het vorenstaande heeft het Hof geoordeeld dat een de vrouw een vergoeding van € 20.000,- toekomt. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat het hierbij gaat om een gruwelijke en voor de vrouw zeer ingrijpende gebeurtenis, waarbij zij er getuige van is geweest dat de dader, haar ex-echtgenoot, opzettelijk, haar toenmalige partner en aanstaande echtgenoot, met messteken van het leven heeft beroofd.
Situaties na 1 januari 2019
Inmiddels bestaat eveneens de mogelijkheid om immateriële schade, bestaande uit verdriet om het overlijden van een naaste, vergoed te krijgen. Dit wordt ook wel ‘affectieschade’ genoemd. De vergoeding van affectieschade is alleen aan de orde als het ongeval op of na 1 januari 2019 heeft plaatsgehad, hetgeen in dit geval niet aan de orde was.
Alleen de partner van het slachtoffer, zijn kinderen en ouders, of zij die een vergelijkbare relatie hebben met het slachtoffer, komen in aanmerking voor een vergoeding van affectieschade. De hoogte van de vergoeding ligt tussen de €12.500 en €20.000. De persoon die aansprakelijk is voor het ongeval, betaalt. Is hij verzekerd voor de schade die hij heeft veroorzaakt, dan betaalt zijn verzekeraar. Het kan zijn dat de vergoeding lager uitvalt. Dat kan als er bijvoorbeeld sprake is van eigen schuld van het slachtoffer.